Boerderij: ‘Vogelgriep vraagt veel discipline’

26-11-2016
Vogelgriepvirus H5N8 steekt opnieuw de kop op in Europa, en veroorzaakt massale sterfte bij wilde vogels. De dreiging voor commerciële pluimveehouderij is groot doordat het virus en masse in het milieu zit.

Duizenden wilde vogels in Europa zijn sinds begin november gestorven aan een hoogpathogeen vogelgriepvirus. De massale aanwezigheid van dit virus in het milieu vormt een enorme bedreiging voor de commerciële pluimveesector. Er is veel virus dat potentieel pluimveebedrijven ingesleept kan worden, zegt hoogleraar Arjan Stegeman, voorzitter van de deskundigengroep Dierziekten. Het risico op introductie van hoogpathogene vogelgriep in pluimveebedrijven is dan ook substantieel verhoogd.

Langere periode dreiging

Dat risico lijkt niet op korte termijn uit de lucht te zijn. Hoewel onduidelijk is hoe lang het virus zich bij wilde vogels kan handhaven, moeten we rekening houden met een infectiedreiging vanuit de wilde fauna van enkele maanden, volgens Wageningse onderzoekers Armin Elbers, Nancy Beerens en Guus Koch. “Er zal heel veel discipline worden gevraagd van de pluimveehouders om gedurende een lange periode tot in het komende jaar strikte hygiënemaatregelen toe te passen om insleep van het virus te voorkomen”, reageren zij namens Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) in reactie op vragen van Pluimveehouderij. In 2005-'06 was er ook een epidemie van hoogpathogene vogelgriep onder wilde vogels (toen ging het om H5N1, nu om H5N8), waarbij in oktober 2005 de eerste melding uit Roemenië kwam en de laatste meldingen – waarschijnlijk mede door de strenge winter – pas in maart 2006 uit Duitsland. Na de uitbraken in november 2014 van H5N8 werd in januari nog virus aangetoond bij een wilde vogel.

Situatie anders dan 2014

Dat hoogpathogene vogelgriep bij wilde vogels circuleert is vrij uitzonderlijk. Dat wilde vogels in grote getale sterven aan vogelgriep eveneens. Volgens deskundigen gaat het om een nieuwe variant van het H5N8-virus, niet de variant die Europa in 2014 aandeed, die vermoedelijk vanuit Azië via noordelijke broedgebieden naar Europa is gekomen. Met behulp van DNA-analyses probeert WBVR te achterhalen waar het virus vandaan komt, met welke trekvogels het is meegekomen, en via welke routes. Via een internationale database worden resultaten van verschillende internationale laboratoria uitgewisseld om beter inzicht te krijgen.

Duidelijk is dat het verloop heel anders is dan in 2014. Toen in 2014 hoogpathogene vogelgriep van het type H5N8 op pluimveebedrijven werd aangetroffen, en vermoed werd dat het virus afkomstig was van wilde vogels, koste het veel moeite om uiteindelijk via de poep van enkele smienten besmetting vast te stellen. Nu wordt het H5N8-virus bij allerlei dode watervogels aangetroffen, waaronder veel kuifeenden en futen maar ook andere eendensoorten en zwanen, voornamelijk in gebieden die worden aangedaan door migrerende vogels. Stegeman spreekt van een ‘verklikkersignaal’, waardoor de overheid snel maatregelen kon afkondigen voor de pluimveesector. Doordat migrerende wilde watervogels het milieu en zeer waarschijnlijk ook de lokale wilde watervogels besmetten kan het virus nog wel enige tijd blijven circuleren, verwachten de WBVR-onderzoekers.

Wilde vogels opruimen

Het aanmelden en opruimen van dode wilde vogels blijft daarbij zinvol, omdat deze anders een reservoir blijven voor het virus. Bij lage temperaturen kan het virus vrij lang overleven, aldus hoogleraar Stegeman, waarbij je bovendien allerlei kadavereters krijgt waaronder gevogelte maar ook muizen en ratten. “Die ook weer besmet kunnen worden en het virus verder kunnen verspreiden.” Volgens het WBVR (het voormalige CVI, onderzoeksinstituut in Lelystad) is het virus ook bij meeuwen, buizerds en kraaien gevonden, die het virus mogelijk hebben opgelopen nadat ze van wilde vogels hebben gegeten. Hiermee kan het virus verder naar andere gebieden verspreiden. Door het melden kunnen bovendien data over de verspreiding van het virus worden verzameld, om een goed beeld te krijgen van de situatie.

Voor pluimveebedrijven geldt een bezoekersverbod, alleen bezoekers noodzakelijk voor diergezondheid, dierenwelzijn en gezondheid van personen zijn toegestaan.
 

Nut van hygiëne

Alertheid blijft in de stal geboden. Snel melden bij oplopende sterfte, een dalende eierproductie of voeropnamedaling zonder andere duidelijk aanwijsbare oorzaak, is het devies. Daarnaast blijft voor de pluimveesector nadruk op biosecurity om insleep in pluimveebedrijven te voorkomen. Schoon komen, schoon gaan is het mantra van de overheid. Als pluimveehouder kun je er werkelijk wat aan doen om te voorkomen dat jouw bedrijf besmet wordt, benadrukt Arjan Stegeman. “Het goede van 2014 was, dat op het moment dat duidelijk was dat het virus er was en hygiënemaatregelen afgekondigd werden, we daarna ook geen gevallen meer gezien hebben.” Het laat het nut zien van het aanscherpen van biosecurity. Die boog zou weleens lang gespannen kunnen moeten blijven, gezien de mogelijkheid dat het virus nog maanden in de natuur aanwezig kan blijven. Stegeman: “Je moet de stal zien als enige ruimte die schoon is: voor iedere stal moet je hygiënemaatregelen nemen. Kijk goed welke materialen je de stal inlaat. Eigenlijk alles waarmee je ontlasting van vogels je stal in kunt brengen, daar moet je beducht op zijn.”

Lees meer over vogelgriep in het dossier
 
 
 

Inloggen op de ledenportal