Vogelgriepuitbraken hebben flinke financiële consequenties voor de pluimveesector.
De impact van vogelgriep op de pluimveesector is de afgelopen maanden enorm geweest. Het wekenlange leven tussen hoop en vrees, bedrijven hermetisch afgesloten van de buitenwereld. Of het grote schrikbeeld van iedere veehouder: ’s ochtends in de stal komen en zien dat het foute boel is. De maatregelen vergen bovendien grote inspanning en flexibiliteit van iedereen. Maar ook op financieel vlak zijn de gevolgen goed te voelen. Na de acute crisissituatie kan de schade opgemaakt worden. Economische impact is er op de hele pluimveekolom. Wie welke kosten betaalt verschilt.
Bedrijfsschade
Allereerst, en hard geraakt, zijn de bedrijven waar het vogelgriepvirus is vastgesteld. Een geruimd bedrijf krijgt een vergoeding voor de geruimde dieren. De vaak veel grotere gevolgschade wordt gezien als bedrijfsrisico. De dagwaarde van de dieren wordt vergoed (getaxeerd met behulp van door Wageningen Economic Research hiervoor opgestelde waardetabellen), niet de potentiële waarde die de dieren vertegenwoordigen. Gevolgschade van de weken tot maandenlange leegstand naderhand is voor eigen rekening. Voor preventief geruimde bedrijven geldt hetzelfde.
'De hele BV Nederland heeft schade van een uitbraak van Aviaire Influenza'.
Schade in de directe omgeving
Schade is er ook bij bedrijven in de directe omgeving: pluimveebedrijven in het toezichtsgebied oftewel de 10-kilometer-zone. Het wordt geschaard onder gevolgschade: voor eigen rekening. Onder andere doordat deze bedrijven geen nieuwe dieren mogen opzetten en daardoor tijdelijk noodgedwongen leegstaan, of juist een ouder koppel langer moeten aanhouden. „De schade kan wisselen tussen verschillende bedrijfstypen”, geeft Ron Bergevoet (Wageningen Economic Research, WER) hierover aan. „Maar het is duidelijk dat de hele BV Nederland schade heeft van een uitbraak van Aviaire Influenza.” Grote schade zit bij vermeerderingsbedrijven, die wekenlang hun broedeieren richting industrie hebben moeten leveren voordat hier een ontheffing voor kwam. Een verschil van al snel 80 cent per dier per week, becijferde LTO/NOP-vermeerderaarsvoorman Piet Faber.
Bredere marktschade
Dan is er de veel bredere schade, het effect op markt en prijzen. De omvang hiervan is bijna niet in te schatten, zegt econoom Peter van Horne van WER. Begin januari maakte hij een ruwe schatting van de schade door het wegvallen van export naar derde landen: €2 tot €3 miljoen per week, en dat kan maanden na de laatste uitbraak voortduren. Derde landen die hun grenzen dichtgooien voor exportproducten, containers die al onderweg waren naar verre bestemmingen en rechtsomkeert moeten maken, potentiële negatieve prijseffecten door marktverstoringen. „Er zijn voorbeelden van derde landen die eind vorig jaar nog steeds dicht waren voor Nederlandse broedeieren na de vogelgriepuitbraken in 2014. De internationaal afgesproken termijn van drie maanden wordt vaak ruim overschreden”, aldus Horne. „Het kan lang duren om exportmarkten terug te veroveren.”
Pluimveehouder betaalt via DGF
Een deel van de kosten komt rechtstreeks bij pluimveehouders op het bord, via het Diergezondheidsfonds (DGF). Hiermee worden de directe bestrijdingskosten betaald. Vergoedingen voor geruimde dieren, de hele infrastructuur rondom het ruimen, de ruiming en destructie, een vergoeding voor aanwezig voer en eieren op geruimde bedrijven. De pluimveesector heeft voor het DGF een convenant gesloten met de overheid. Tot €45 miljoen, uitgesmeerd over een vijfjarige convenantsperiode, draagt de pluimveesector gezamenlijk deze kosten. Daarboven betaalt de overheid. Het geeft een vangnet indien het zwartste scenario opnieuw bewaarheid wordt: een ramp zoals in 2003, waarbij ruwweg een derde van de pluimveestapel uiteindelijk geruimd werd. Rekening: €300 miljoen.
Geen nieuwe crisisreserves
Het Diergezondheidsfonds was tot 31 december 2014 ondergebracht bij het productschap. Met het opheffen van de productschappen is dit overgeheveld naar de overheid. Ongelukkig genoeg was er eind 2014 nog een uitbraak van vogelgriep, waarbij de toen nog aanwezige crisisreserve (€8.265.384) is opgesoupeerd. Zo kort voor de overgangsperiode waren de heffingen voor de post-productschapstijd op dat moment al vastgesteld. Voor crisisreserves werd daarbij niet geheven. „Het ministerie van Economische Zaken werkt aan een aanpassing van de wet, die de heffing een structurele en beter op de huidige praktijk toegesneden basis biedt”, zegt Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) daarover. „In deze wijziging is ook de mogelijkheid voor een crisisheffing opgenomen. De wetswijziging is nog niet in werking getreden.” Waarschijnlijk zal de nieuwe wet per 1 januari 2018 ingaan. Concreet betekent dit, dat in ieder geval dit jaar de reserves niet aangevuld worden.
Bijdrage uit Brussel
Naar schatting bedragen de bestrijdingskosten van de uitbraken eind 2016 enkele miljoenen, hoewel de rekening pas achteraf definitief opgemaakt zal worden. WER schatte na de eerste zeven uitbraken dat de directe bestrijding hiervan zo’n €3 tot €4 miljoen had gekost. De uitbraken in 2014 kostten in totaal ruim €10 miljoen, mede door de broedei-regeling die toen werd ingesteld. Volgens RVO.nl is hiervan €1,1 miljoen teruggekomen uit Brussel. In totaal kan tot 50% van de directe bestrijdingskosten bij de Europese Commissie gedeclareerd worden. Hoeveel daadwerkelijk bijgedragen wordt vanuit de EU heeft mede te maken met in de wetgeving vastgelegde bestrijdingsmaatregelen en met het bestrijdingsplan dat iedere lidstaat aanlevert, verklaart Ron Bergevoet. „In de wet staat wat wel en wat niet voor bijdrage van de EU in aanmerking komt (50%). Als er een goedgekeurd bestrijdingsplan ligt, kunnen mogelijke maatregelen bovenop de EU-minimummaatregelen meegefinancierd worden.”
Verschil tussen lidstaten
Hoe de andere helft bekostigd wordt, wisselt per lidstaat (zie ook kader 'Kosten worden verschillend verdeeld' hieronder). In Nederland komt die andere helft voor rekening van de sector zelf (tot het maximum van het plafondbedrag). Dat betekent dat vanaf 2018 de DGF-heffingen omhoog zullen moeten, om zowel de huidige schuld te vereffenen, als nieuwe reserves op te bouwen (volgens het DGF-convenant had eind 2016 ruim €7,4 miljoen in kas moeten zijn), en ook de jaarlijkse kosten te blijven bekostigen. Geld dat via de DGF-heffingen in 2015 en 2016 is opgehaald, gaat grotendeels op aan jaarlijkse kosten als basismonitoring, bestrijding van salmonella en mycoplasma, en zogeheten waakvlamcontracten met bedrijven die voor noodsituaties stand-by staan. In 2015 is volgens RVO.nl voor €6,4 miljoen gefactureerd. Beschikkingen over 2016 moeten begin dit jaar de deur nog uitgaan.
Inrichten op toekomst
Over de heffingen vanaf 2018 zijn volop gesprekken gaande tussen overheid en pluimveesector. Het is de bedoeling jaarlijks een DGF-heffing vast te gaan stellen via een Algemene Maatregel van Bestuur, zegt Avined-beleidsmedewerker Alex Spieker, om op die manier veel dichter op de werkelijke kosten te zitten, en differentiatie te kunnen toepassen voor bedrijven met uitloop wat betreft de bestrijdingskosten van laagpathogene vogelgriep. Volgens Spieker is er ook een toezegging van de overheid dat het opbouwen van een buffer over meerdere jaren uitgespreid kan worden om de heffing betaalbaar te houden.
'De hoogte van de heffing is net voor de uitbraak in 2014 te laag vastgesteld'.
LTO/NOP-voorzitter Eric Hubers noemt de DGF-heffing voor 2018 best iets om zorgen over te maken. „De hoogte van de heffing is net voor de uitbraak in 2014 te laag vastgesteld. Bovendien is er bij scharrelpluimveehouders een fout gemaakt die nu niet gerepareerd kan worden. Die betalen nu zo’n 7 cent per kip, 3 cent te weinig, 3 jaar lang.” Pas met ingang van de nieuwe tarieven vanaf 2018 zal dit gecorrigeerd worden. Hubers maakt zich er bovendien grote zorgen over dat het vogelgriepvirus steeds terugkomt. Vaccineren lijkt voorlopig geen praktijkrijpe oplossing. „Dit is wel iets wat de sector op termijn niet aankan. Ik ben nu 30 jaar pluimveehouder. Tot 2002 was dit totaal geen issue. Na 2003 is er een reeks LPAI-uitbraken geweest. En nu, in drie jaar tijd, twee keer uitbraken van HPAI. Als je kijkt wat er nu in de wereld gebeurt, dan wordt het virus in stand gehouden. Dat is vrij onheilspellend. Aan de andere kant: misschien hebben we er nu ook wel voor tien jaar geen last meer van?”
Gevolgen dragelijk houden
Hubers ziet de komende tijd twee opties om de gevolgen dragelijk te houden. De mogelijkheid van een particuliere verzekering, om als individueel bedrijf te verzekeren tegen de gevolgschade van een uitbraak. In verschillende Europese landen wordt dit inmiddels als mogelijkheid aangeboden. De Duitse verzekeraar VTV (die een verzekering aanbiedt voor gevolgschade van onder andere vogelgriep) zegt deze onder bepaalde voorwaarden in Nederland aan te bieden, en bovendien momenteel in gesprek te zijn met potentiële partners om de Nederlandse markt intensiever te gaan bedienen (zie kader 'Gevolgschade verzekeren' hieronder). Volgens Bergevoet zijn er op dat gebied ook mogelijkheden om een deel van de premies gesubsidieerd te krijgen vanuit Brussel, zoals ook gebeurt bij de brede weersverzekering. Daarnaast blijft het zaak alles op alles te zetten om het virus buiten de stallen te houden. Hubers: „Per sector moet de focus liggen op zwakke schakels, en hoe deze sterker te maken.” Hij noemt een aantal voorbeelden: het ophalen van eieren op legpluimveebedrijven, het inbrengen van strooisel op eendenbedrijven, het afdraaien van mest. „Die bewustwording is er nu wel, en die zou er eigenlijk altijd moeten zijn.”