Boerderij: Grondleggers: ‘Vogelgriep kwam vroeger niet voor’20-02-2017
In hun jeugd was het meeste werk nog handwerk. Toen ze zelf boer werden, gingen ze specialiseren, uitbreiden en mechaniseren. Ze werden zo de grondleggers van de huidige agrarische bedrijfsvoering. Zo ook Anton Grotentraast.
Een rood-wit lint maakt duidelijk dat de toegang tot het pluimveegedeelte is afgesloten, omdat in Nederland vogelgriep is vastgesteld. De dieren van Anton Grotentraast zijn kerngezond, maar om het risico op insleep te verkleinen, mag bezoek tijdelijk niet bij de dieren, en de dieren zelf mogen niet naar buiten. Omdat de beperking vanuit de overheid al langer geldt dan drie maanden, zijn Antons duurdere uitloopeieren onlangs afgewaardeerd naar goedkopere scharreleieren. “Een flinke kostenpost, het scheelt anderhalve cent per ei.” Hij is opgegroeid met kippen, maar hij kan zich niet herinneren dat er vroeger vogelgriep voorkwam. “Het lijkt iets van de laatste jaren.” Het bedrijf telt 11.000 leghennen en is daarmee bescheiden qua omvang. Het ligt aan de rand van het dorp, uitbreiden kan daarom niet. “We zijn nog wel gaan kijken in andere provincies, maar eigenlijk deden we dat niet serieus. We willen hier namelijk niet weg. Ons hele sociale leven ligt hier.” Anton is op deze plek geboren en getogen. Zijn vader had een gemengd bedrijf van 13 hectare en hield dertien melkkoeien, 60 vleesvarkens, twee werkpaarden en 400 legkippen. “De eieren verkochten we als broedeieren voor 30 guldencent per ei.” Omgerekend is dat zo’n 14 eurocent. Tegenwoordig ligt de prijs per ei op krap 17 eurocent. “Dat is meer dan vroeger, maar de kosten zijn nu ook een stuk hoger.” De kippen van zijn vader waren gehuisvest in zogenaamde houten koloniehokken; houten huisjes waar per stuk 100 hennen in konden. Ze hadden er een uitloop bij, die was met twee meter hoog gaas afgezet. Ze fokten de kuikens soms zelf op. “We hielden ze warm bij een kolenkachel. Er zat een plaat overheen om de warmte vast te houden.” Voor de volwassen dieren was er geen verwarming, evenmin waren de hokken geïsoleerd. “Als het koud was, vraten ze wat meer, denk ik. Maar doodvriezen gebeurde niet. Wat dat betreft worden de kippen van nu verwend.” Binnen in de hokken was een verhoogd gedeelte met een rooster waar de mest doorheen viel. “Die verhoging heette de beun en als die vol zat, moesten we hem met de hand uitmesten. Natuurlijk zaten er ratten. Als jongens maakten we er een sport van om die met de bats dood te slaan.” De mest ging voor eigen gebruik op het land. “Het uitmesten was geen zwaar werk, maar je had wel alles twee keer op de riek. Eerst moest je de mest naar buiten gooien op een hoop en dan weer de mestverspreider.” Eieren sorteren op de keukentafelOok het rapen van de eieren was handwerk, net als het sorteren. “Mijn opa deed dat nog in de keuken op tafel, met de keukenweegschaal. Een broedei moest minstens 53 gram wegen. Was het lichter, dan ging het weg als consumptie-ei.” Hoewel Anton zich later ging specialiseren in legkippen, was dat niet van begin af aan al duidelijk. Hij werkte namelijk het liefst op het land. “Ik weet nog dat we rogge aan het zaaien waren. Mijn vader stuurde de paarden en ik mocht als klein jochie de zaaimachine sturen. Dat vond ik wel mooi.” Gaandeweg hielp hij meer mee, helemaal nadat zijn vader een hersenbloeding kreeg en het bedrijf met hulp van familie draaiende werd gehouden. Later pakte zijn vader de draad weer op. In 1961 kocht hij zijn eerste trekker, een McCormick D3-24 van 24 pk. Anton zou zijn hele leven trouw blijven aan de rode kleur. Anno nu staat er een Case van 100 pk, eveneens rood. “Een andere kleur komt er niet in.” Na de mulo volgde de middelbare landbouwschool, en nadien een parttime baan als RMO-chauffeur. “De inhoud van de tankwagen was 8.500 liter en daar kon de melk van dertien adressen in.” Van al die bedrijven wist Anton de nummers van de melkbussen uit het hoofd. “Als iemand zei: je moet naar Nijkamp, dan had ik geen idee. Maar noemden ze het busnummer, dan zei ik: o, die!” Inmiddels is hij de meeste nummers vergeten, maar zijn eigen nummer staat in zijn geheugen gegrift: 64535. De tijd stond niet stil en de boerderij ook niet. Het aantal koeien groeide naar 30, de varkens verdwenen en in 1974 kwam er een nieuwe kippenstal met plek voor 3.000 dieren. Samen met de 1.500 die er al waren, hielden ze er toen 4.500. Maar ook al waren ze gegroeid, ze bleken toch te klein. Hun afnemers groeiden namelijk veel harder en zij wilden hun broedeieren van één herkomstbedrijf, in plaats van twee of drie. Bij Grotentraast gooiden ze het roer om. Ze besloten grootouderdieren te houden op contractbasis. Dat liep lekker, tot er na vier jaar de klad in kwam. De prijzen kelderden en zomaar ineens, patsboem, lag er een brief in de bus van de contractbieder dat het stopte. “Dat was slikken, want wat moesten we nu?” Een voorlichter adviseerde om leghennen te houden, voor consumptie-eieren. Dat paste goed bij de stal die we hadden, en we konden per vierkante meter 6.000 dieren houden in plaats van 4.500.” Nooit heeft Anton het batterijsysteem overwogen. “Dat had een forse investering gevergd. Bovendien vind ik er niet zoveel aan. Ik vind het mooier als de kippen voor me uit lopen en ik elk dier afzonderlijk kan zien.” Het eierrapen hoefde vanaf toen niet meer met de hand, er werden transportbanden achter de legnesten aangelegd. “Dat scheelde een hoop werk.” Volledig toegelegd op akkerbouw en pluimveeNadat de grupstal volledig was afgeschreven en investeren in een ligboxenstal niet rendabel bleek, deden ze in 2000 de melkkoeien weg en legden ze zich volledig toe op akkerbouw en pluimvee. Gaandeweg groeide hun houderij uit naar de huidige omvang, waarbij de dieren een uitloop hebben die deels overdekt is. Er is veel veranderd en de ontwikkelingen gaan gewoon door. Zo ontvangt Anton binnenkort een nieuw koppel legkippen. Mét snavels deze keer. “Vanaf 1 januari 2018 mogen kippen geen gekapte snavels meer hebben. Dat betekent dat wij nu al aan de nieuwe regels moeten voldoen.” Hij is benieuwd. Het gaat best spannend worden, want kippen kunnen elkaar flink pikken en als ze eenmaal bloed hebben geproefd, pikken ze een soortgenoot zonder pardon dood. “We moeten ze afleidingsmateriaal aanbieden, zodat ze elkaar met rust laten.”
Zijn vader hield er 400, Anton houdt nu 11.000 vrije-uitloopleghennen en verbouwt zetmeelaardappelen, granen en mais op 25 hectare, waarvan een deel is gepacht.
Hij staat ervoor open, zoals hij voor de meeste veranderingen openstond. Zo startte zijn echtgenote een boerensupermarkt aan huis, waar onder meer eieren en aardappelen van het eigen bedrijf worden verkocht. “Leuk, al die aanloop.” En recent liet Anton zijn bouwland nog scannen, zodat per vierkante meter duidelijk wordt waar kalk nodig is en waar niet. “Op je computer kun je dat precies zien. Mooi toch?” Hij denkt dat dit soort ontwikkelingen door zullen zetten, net als de schaalvergroting. Al is hij op dat laatste wel kritisch: “Ik vraag me af of je van veel groter ook veel gelukkiger wordt. Want dat is toch wel belangrijk. Waar doe je het anders voor?” Dit artikel is te lezen in Boerderij 21 van dinsdag 21 februari en is onderdeel van de rubriek Grondleggers. Margreet WelinkRedacteur boerenleven |