Boerderij: Nieuw model voorspelt risico op vogelgriep19-05-2022
Wetenschappers van Universiteit Utrecht en Wageningen UR hebben in kaart gebracht waar in Nederland het risico op een uitbraak van vogelgriep bij een pluimveebedrijf het hoogst is.
Van de 20 factoren die een verhoogd risico voorspellen, hangen er 17 samen met een relatief grote hoeveelheid van bepaalde soorten watervogels in de buurt van de pluimveehouderij. De beste ‘voorspeller’ is de wilde eend. Dat het vogelgriepvirus via indirect contact van besmette wilde vogels bij het pluimvee in de veestal komt, is een feit. Er was al bekend dat het risico op vogelgriep groter is in waterrijke gebieden. Dat hangt echter niet samen met de aanwezigheid van water, maar met de aanwezigheid van watervogels. ”Uit mijn onderzoek blijkt dat de aanwezigheid en aantallen wilde vogels betere indicatoren zijn bij het voorspellen van een vogelgriepuitbraak op pluimveebedrijven dan de landschapskenmerken op zich”, legt dierenarts en epidemioloog Janneke Schreuder uit. OmgevingsfactorenDoel van de studie was om meer begrip te krijgen van de omgevingsfactoren die van invloed zijn op het risico op hoogpathogene vogelgriep en de uitbraken te voorspellen. Als bekend is waar de risico’s het grootst zijn, kan daarmee rekening worden gehouden bij de monitoring en de maatregelen ter verhoging van de bioveiligheid. “Bovendien kunnen de kaarten helpen om te bepalen waar pluimveebedrijven het best gevestigd kunnen zijn om het risico op een vogelgriepuitbraak tot een minimum te beperken.” Naast de 17 typen watervogels is er bovendien een relatie tussen twee soorten roofvogels in de nabijheid en een hoger risico. “De verspreiding van de wilde vogels geeft de beste voorspelling op vogelgriepuitbraken en het is interessant verder te bekijken wat de rol van die soorten rol precies is.” Het model geeft aan dus aan welke soorten voorspellend zijn voor uitbraken. “Deze vogels kunnen direct het virus vlakbij het pluimveebedrijf brengen, maar kunnen ook een indirecte rol spelen. In dat geval besmetten ze bijvoorbeeld andere vogels die vervolgens dichtbij de stallen komen. Of ze verspreiden het virus in grote hoeveelheden in de omgeving op het land of in het water, waarna het virus via voertuigen, mensen, muizen, ratten of huisdieren dichtbij de stal komt. Die informatie hebben we niet op basis van mijn onderzoek. Dat zou verder onderzocht moeten worden.” Ruimtelijke contextIn het onderzoek is ook de ruimtelijke context meegewogen. “Zo weten we dat sommige soorten eigenlijk niet in de buurt van pluimveebedrijven komen. De kuifeend bijvoorbeeld zit voornamelijk op open water. Die soorten kunnen echter wel een rol spelen in het risico op vogelgriep, ook als zij op grotere afstand zitten.” Het model kijkt niet naar absolute aantallen wilde vogels, maar naar de verschillen met andere gebieden. Vogelsoorten met een lage dichtheid en soorten met een hoge dichtheid zijn in het model even belangrijk. De relatieve aanwezigheid van wilde eenden kan het beste helpen het risico op vogelgriep te voorspellen, gevolgd door de knobbelzwaan, de torenvalk en de rotgans. Als die soorten veel meer voorkomen in een gebied dan in een ander gebied, is het risico hoger. Vijf landschaptypenDe onderzoekers keken ook naar vijf landschapstypen als voorspellende factor: landbouw, zoetwatersystemen, grasland, moerasland en veengebied, en zoutwatersystemen. Van die vijf typen wordt landbouw geassocieerd met een grotere kans op een uitbraak van vogelgriep en staat op de vijfde plek in de top-5. Het onderzoek was een case-control studie met 26 met hoogpathogene vogelgriep besmette pluimveebedrijven in Nederland en voor ieder daarvan vier vergelijkbare bedrijven ter controle. De virussen bij de 26 uitbraken waren van het type H5N8, H5N6 en H5N1-virussen, vastgesteld in de herfst en winter van de seizoenen 2014-2015, 2016-2017, 2017-2018 en 2020-2021. In tien gevallen betrof het legbedrijven, acht keer vleeseenden, vijf vleeskuikenvermeerderingsbedrijven, twee vleeskuikenbedrijven en een kalkoenbedrijf. De controlebedrijven waren actief in dezelfde tak en gevestigd binnen een straal van 100 kilometer. De vogeldichtheid werd berekend aan de hand van data verzameld door Sovon Vogelonderzoek Nederland. De tellingen zijn verricht in drie winters (van 2012-2013 tot 2014-2015) in gebieden van 5 bij 5 kilometer. AlgoritmeDe onderzoekers hebben een algoritme op de data losgelaten. Er werden grenzen gesteld aan hoever de software mocht modelleren om te voorkomen dat verbanden gevonden worden die er eigenlijk niet zijn. Bovendien werd het onderzoek aangevuld met twee andere algoritmen en dat leidde tot vergelijkbare voorspellingen. In totaal werden 51 soorten wilde vogels onderzocht en 5 landschapstypen, waarvan dus een landschapstype en 19 vogelsoorten het geschiktst bleken om de risico’s op vogelgriep te kunnen inschatten. Dat waren niet noodzakelijkerwijs de soorten waarvan de meeste ziektegevallen of dode vogels zijn gemeld. Locaties met hoog risicoHet onderzoek resulteerde voor ieder van de drie algoritmen in een kaart van Nederland met in kleuren weergegeven hoe hoog het risico op een uitbraak is. De hoogste risico’s zijn in het noorden en westen (Groningen, Friesland, Noord-Holland, Zuid-Holland, Zeeland, het westelijk deel van de provincie Utrecht) en langs de vier grote rivieren Rijn, Maas, Waal en IJssel. Dat betekent dat de Gelderse Vallei, waar in april veel uitbraken waren – overigens waarschijnlijk voor een deel besmettingen van bedrijf tot bedrijf – níet tot de hoogrisicogebieden behoort en het grootste deel van Noord-Brabant evenmin. Hoewel de dataset slechts 26 uitbraken bevatte, kan het model volgens de onderzoekers een nauwkeurige voorspelling geven van het risico van een uitbraak. Ze schrijven dat het model kan worden verbeterd door meer informatie over de wilde vogelpopulatie in de seizoenen te vergaren. Voor de modellen zijn namelijk langetermijngemiddelden gebruikt verzameld in de winters van 2012-‘13 en 2014-‘15. Bovendien kan het machine-learning systeem verder worden getraind en gevalideerd door nieuwe uitbraken in te voeren.
|