Pluimveeweb: Water en grasland bevorderen introductie vogelgriep13-10-2022
Bij de introductie van hoogpathogene vogelgriep op commerciële pluimveebedrijven zijn landschapselementen en grondgebruik in de directe omgeving van pluimveebedrijven belangrijke risicofactoren. Dat blijkt uit een analyse van Wageningen Bioveterinary Research, onderdeel van Wageningen University & Research. Het rapport is als bijlage aangeboden aan de Tweede Kamer, ter onderbouwing van de kamerbrief ‘Intensivering Aanpak Vogelgriep’.
In opdracht van en gefinancierd door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onderzocht Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) risicofactoren voor de introductie van HPAI virus bij commerciële pluimveehouderijen in Nederland. Trekvogels besmetten watervogels„Vanaf 2014 raken vrijwel elk vogelgriepseizoen commerciële pluimveebedrijven besmet met hoog-pathogene vogelgriepvirus (aviaire influenza (HPAI)”, aldus WBVR over de aanleiding van haar jongste onderzoek. „Sinds die tijd brengen trekvogels in het najaar HPAI-virussen naar Nederland. Deze trekvogels komen op gemeenschappelijke broedgronden in Siberië in contact met trekvogels uit Zuidoost-Azië die besmet zijn met HPAI. Lokaal in Nederland levende wilde watervogels raken daarbij ook besmet via direct contact met de trekvogels en door trekvogel-besmet oppervlaktewater. Gezamenlijk bezoedelen zij met hun uitwerpselen het erf en de omgeving rond pluimstallen.” Introductierisico verschiltDe analyse van vermoedelijke risicofactoren werd gedaan op een vergelijkbare manier als eerder onderzoek naar de introductie van de laagpathogene variant van het vogelgriepvirus (LPAI) in de periode 2007-2013. Dat onderzoek wees uit dat het introductierisico verschilt tussen bedrijfstypen. Ook bleek uit die analyse dat bepaalde typen landschapselementen het introductierisico vergroten. Voor het huidige onderzoek naar de risicofactoren voor besmetting met HPAI-virus werden data van 2014 tot juni 2022 gebruikt. Deze waren afkomstig van 71 besmette commerciële pluimveebedrijven. Daarnaast maakten alle niet-besmette pluimveebedrijven in Nederland deel uit van het onderzoek. Bovendien werd gekeken naar de dichtheid van wilde vogelpopulaties (vogels per km2) rond commerciële pluimveebedrijven, een factor die geen onderdeel was van het onderzoek naar de LPAI-variant van het virus. Eenden- en kalkoenbedrijvenUit de data-analyse blijkt dat een aantal factoren het HPAI-introductierisico op pluimveebedrijven verhogen of verlagen. „Eenden- en kalkoenbedrijven hebben het hoogste introductierisico van de verschillende pluimveebedrijfstypen, vleeskuikenbedrijven kennen het laagste introductierisico”, vertelt epidemioloog Armin Elbers van WBVR. Deze bevindingen zijn vergelijkbaar met de resultaten van het onderzoek naar LPAI. „We zien ook dat het introductierisico van HPAI groter wordt naarmate de oppervlaktewater in de buurt van het pluimveebedrijf toeneemt en de afstand van het pluimveebedrijf tot het water afneemt. De aanwezigheid van water in de directe omgeving van pluimveebedrijven is aantrekkelijk als leefomgeving voor watervogels”, vertelt Elbers. Grasland nadeligEen ander belangrijk aspect is de mogelijkheid voor wilde watervogels om te foerageren in de directe omgeving van pluimveebedrijven. „Hoe groter de oppervlakte grasland rondom de pluimveestallen, hoe groter de kans op een introductie van HPAI op een pluimveebedrijf.” De aanwezigheid van bos in de directe omgeving van een pluimveebedrijf verlaagt het introductierisico. „Dit komt waarschijnlijk doordat nabijheid van bos minder aantrekkelijk is als leefgebied is voor wilde watervogels in tegenstelling tot open (gras)weidegebied.” Verder is de geografische ligging van het pluimveebedrijf in Nederland van belang. „Het HPAI-introductierisico neemt toe van Oost naar West en van Zuid naar Noord. Dat heeft waarschijnlijk te maken met de frequente aanwezigheid van watergebieden in het Westen en Noorden van Nederland.” Diverse vogelsoortenDe onderzoekers keken ook naar de dichtheid van verschillende groepen wilde vogels in de directe omgeving van pluimveebedrijven. Uit dit onderzoek blijkt dat van alle groepen wilde vogels de dichtheid van grondeleenden - een groep waartoe onder andere de wilde eend, smient, pijlstaart, winter- en zomertaling, krakeend en slobeend behoren - de sterkste relatie heeft met het HPAI-introductierisico op commerciële pluimveebedrijven. „De dichtheid van grondeleenden en die van ganzen, zwanen en duikeenden rond pluimveebedrijven hangen sterk met elkaar samen, dus ook de aanwezigheid van deze andere vogelsoorten is van belang. Maar de relatie van deze andere vogelsoorten met het HPAI-introductierisico is minder sterk dan dat van de grondeleenden”, licht Elbers toe. Drie factoren„De drie factoren pluimveebedrijfstypen, landschapselementen in de omgeving en geografische ligging verklaren het HPAI-introductierisico op pluimveebedrijven het beste”, concludeert Elbers op basis van het onderzoek. „De dichtheid aan grondeleenden rond pluimveebedrijven is een veel zwakkere variabele.” Klik hier voor het volledige rapport. Tekst: Erik Kruisselbrink |